De commère haar man zaliger had zijn leven lang zijn keuterboertjesbestaan verrijkt door dagelijks op de pendelbus te stappen en in de Limburgse ondergrond, tezamen met Turkse en Italiaanse kompels, in een vriendschappelijke sfeer van mannelijke collegialiteit steenkool boven te halen. Putters waren het, koolputters. De meeste autochtone dorpelingen hadden putters tussen de wortels van hun stamboom. Vaak weten fiere rozen niet welk ondergronds rottend humus de voedingsbodem van hun prachttooi vormt. De commère had geluk. Zij woonde dicht bij het moordhuis. Ze zat als het ware op de eerste rij voor de voorstelling.
Het is niet eens een groot huis, dat je alleen maar kan bereiken via het pad, verhard met okergeel Maasgrind, dat langs het Knevelmeer slingert. Maar toen Stan er de eerste keer rond was gewandeld wist hij het wel: dit zou het worden. Een wat verderop wonende buurvrouw, die de vreemde auto en jongeman angstvallig in het oog bleek te houden, kwam er allengs aangewandeld met de sleutel. Later leerde Stan haar kennen als “de commère”, een roddelzieke tante met een goede inborst, die altijd bereid was een handje te helpen – en daarmee natuurlijk weer verhalen verzamelde om verder te vertellen.
De zon beschijnt ’s ochtends het achterhuis, ooit stal geweest van weer een ander keuterboertje en nu van vensters voorzien, draait vervolgens langs de ramen van de zijgevel rond om ’s avonds langs de voorzijde weer achter de bossen te verdwijnen. In tegenstelling tot de huurwoning waar Stan met zijn gezin voorheen woonde, waar alle leefruimtes naar het noorden waren georiënteerd, is het leven hier naar het dag- en zonlicht gericht.
De woning lag mooi in het groen, tussen de bossen, aan de oever van het Knevelmeer met achter de bossen slechts velden en weiden zonder het ritmische verkeersgedruis van de beton beton beton betonbanen die de de Kempense dorspkernen met mekaar verbinden. Het zou een enige buurt zijn voor hun kinderen, een gezonde omgeving om op te groeien midden in het groen. Ester was zeven jaar, Matthijs was vijf en Seppe tweeënhalf toen ze het huis kochten.
In de loop der jaren werden de leden van de vliegende brigade uit de houtkanten en bossen, boomkruinen en struiken de vrienden van hun zondagse rust. Ruziënde eksters en Vlaamse gaaien, houtduiven, merels en zanglijsters,… Alle leden van de spechtenfamilie strijken wel eens neer op de bomen en stronken in hun gezichtsveld: de groene specht, de drie maten bonte spechten en zelfs een zeldzame keer de zwarte specht. Boomkruipertjes kruipen langs de stammen omhoog en boomklevers schroeven er langs naar beneden. En rond de vetbollen die zij ’s winters buiten hangen dartelen niet alleen roodborstjes en koolmeesjes, maar ook staartmezen, die telkens weer opduiken per dozijn, eventjes hun buikje vol eten en dan voor enkele uren uit het zicht verdwijnen.
Toen Stan het huis van binnen had gezien en de buurvrouw bedankt, haastte hij zich naar zijn kantoor, belde Hilde in Nairobi en schoot aan het werk: een vriend architect bellen voor een ruwe schatting van de verbouwingen – er was immers geen behoorlijke keuken en geen bruikbare badkamer voor een gezin met drie kinderen, enkele banken en spaarkassen bellen voor de prijs van een woonkrediet en de leenvoorwaarden,…
Stan en Hilde boden minder dan berekend voor het huis en bleven als enige geïnteresseerde over. De tweede openbare koopdag, zij zat in het buitenland en hij ging alleen bieden, kwam er niemand meer opdagen. Het huis was van hun. Hun groene droom ging in vervulling.
Tegen de zuidwestelijke gevel staat een veranda. In de loop der jaren metamorfoseert deze ruimte met de geschiedenis van het gezin. Stapelplaats tijdens de verbouwingsmaanden en de eerste tijd na de verhuis. Dan kinderspeelruimte waar de afgedankte kasten van familieleden gebruikt worden om speelgoed op te bergen en ’s winters de tuinmeubelen worden ingepalmd met puzzels en gezelschapsspelen. Bureau en bibliotheek tenslotte, waar hij de drukte van zijn eigen huis kan ontvluchten tussen de stilte van papier en letters. Ester, Matthijs en Seppe zijn ondertussen immers aardige tieners geworden met hun eigen muziekkeuze, drukke telefoonverkeer met vrienden en vriendinnetjes en bekvechterij om favoriete televisieprogramma’s.
Van achter hun zondagse ontbijttafel kijken ze gevijven toe hoe een buizerd, half verscholen achter zilvergrijs berijpte braambladeren, zijn prooi verscheurt terwijl krassende kraaien en ongedurige eksters van tak tot tak dichterbij wippen om seffens het aas in te pikken. De verrekijker ligt op tafel, naast de vogelgids. Het is een haast rituele handeling wanneer er een vogel neerstrijkt die ze niet kennen. Slechts een zeldzame keer zijn de nieuwelingen onmiddellijk te herkennen. Weinig vogels vertonen immers de typische kenmerken van een klauwier, een zwarte roodstaart of een vuurgoudhaantje.
In Kneveloord leven twee gemeenschappen samen: de allochtone Kempenaars en de inwijkelingen die stapsgewijze de groene waterkant inpalmen, de grondprijs doen stijgen en waanzinnige bedragen bieden voor oude boederijtjes en arbeiderswoningen die vervolgens worden afgebroken of verbouwd tot villa’s. Stan is nochtans van een naastliggende gemeente, Hilde van een stad amper vijftig kilometer zuidwaarts. Kempens zand is niet alleen weinig vruchtbaar voor de landbouw, ook echte vriendschap is er een raar gewas. Het gebeurt niet vaak dat Kempenaren hun hart openen voor een ander en zeker niet voor een ‘vreemde’. De achterdeur staat wel open, maar de babbels gaan over het weer. Deze zandlopers, ze houden zo graag de schone schijn op, harken het zand voor het huis, rijden het gras af in de tuin en wassen de auto op de inrit. Maar wat er gedacht en gevoeld wordt in huis kom je niet zo vlug te weten. Af en toe hadden Stan en Hilde wel eens contact met ouders van klasgenootjes van de kinderen. Zij zetten ook enkele stappen om zich actief in te zetten in een of andere vereniging. Maar de hartslag van het dorpsleven hebben ze nooit van dichtbij mogen voelen. Ondanks alle pogingen om zich te integreren in hun nieuwe thuis-dorp zijn en blijven ze vreemden.
Putters zijn gemakkelijk te herkennen. Hun zwart-wit-rode kop onderscheidt hen van hun soortgenoten. Net als hun gele vleugelband trouwens. Tuinfluiters, heggemussen, gorsen of fratertjes vragen meer dan kleuren om ze te onderscheiden. Net als het winterkoninkje, dat identieke camouflagekleuren gebruikt, zijn het grootte, houding en gestalte die voor deze vogels het onderscheid maken.
Op één manier bereikten ze snel het hart van het dorpsleven. Zij zijn en blijven een dankbaar onderwerp voor roddels en nieuwsgierige vragen. Zij is vaak in het buitenland en hij krijgt dan bezoek, ook van vrouwen. Dat zullen wel allemaal geen zusters zijn hé? Hij is ook al eens op reis en dan staan er wel eens vreemde auto’s voor de deur. Hoeveel broers had zij ook al weer? En was daar zo een rijzige blonde kerel bij? Soms komen de kinderen na school thuis in een leeg huis. Arme sleutelkinderen! Af en toe lijkt het wel alsof er niemand aanwezig is, dagenlang. Hij niet, zij niet en zelfs geen kinderen. Zouden ze dan toch verhuisd zijn en dit huis alleen nog als weekendverblijf gebruiken?
Ze vinden het weergaloos heerlijk, de omgeving waar ze wonen, Hilde en Stan. Als ze op een lenteavond laat gaan slapen en vlakbij, zoals elk jaar omstreeks die tijd, een nachtegaal horen halen ze voorzichtig de kinderen uit bed om hen te laten luisteren naar dat hemels concert. Zonder tekst en uitleg. Woordeloos en sprakeloos. En stoppen hen daarna terug onder de warme dekens. Soms is de rust zo sterk, het leven zo stil dat elke ademhaling vol levensenergie zit. Nachtegaalse notenbalken, vliegende verenpracht, zielsverruimende zonsondergangen, novemberse nevelslierten…
Neen, neen, zeker weten, ze hebben hun huis verkocht aan een familie Marrokkanen. Al best dat het huis zo ver van het dorp af ligt, straks krijgen we hier nog van die gastarbeiders rond de kerktoren. Sluit je huis maar goed vanavond, want met die Turken en Marrokanen weet je maar nooit, zegt de commère, de weduwe van Gène, die vroeger ook nog in de put heeft gewerkt.
Rosse woelmuizen, waterratten, bosspitsmuizen en moeilijk scherp te stellen vleermuizen, eekhoorns en konijnen à volonté, een zeldzame das en ’s winters geregeld enkele reeën, groene kikvorsen, gewone padden, een stoere haas en af en toe een wezel. Het lijstje tuinbewoners en bos-buren is schier eindeloos. Zovele wriemelende wezens die maar al te zeer weten dat zij niet weg zijn. Wie anders zou in de winter voor noten zorgen en stukken oud brood, wat bieten of een raap af en toe…
Als je goed toekijkt zie je het trouwens zelf: nog steeds dezelfde auto’s rijden af en aan. Al jarenlang spelen de ouders chauffeur voor hun kinderen: muziekacademie, voordracht, jeugdbeweging, ballet, volleybal, verjaardagsfeestjes van vrienden en vriendinnen,… En als chauffeurs en tieners thuis blijven wordt het huis vaak echt een kloppend hart. De muren bewegen ritmisch heen en weer. Ook de drum-‘n-bass-minnende zoon is thuis. De vogels vliegen een boompje om en de mollen komen met angstige, wijdopengesperde ogen even bovengronds gluren of het juist is dat ze de donder horen aankomen. Het leek vandaag nochtans een mooie dag te worden.