In die grootse tempel – waar rond de zondagse tafel van spijs en drank familieverhalen steeds grotere vormen kregen om uiteindelijk mythe te worden en zo in ons geheugen werden gegrift – werd familiale verbondenheid gecelebreerd. De zevendaagse ritus van onregelmatige sneden brood van oma’s hand, besmeerd met boter en confituur en brede koppen koffie om in te soppen. De hemelse belofte van donker tafelbier bij de warme maaltijd. De zoete droom die werkelijkheid werd in tafels vol taarten, toerten, vlaaien, siroopwafels,… om de hoogdagen te consacreren.
Bij oma voelden wij ons groot doordat die ene nonkel ons de lucht in zwierde of ons met ons hoofd tegen de dwarsbalk tussen keuken en eetplaats tikte, hoog boven alle volwassenen uit die rond de tafel waren verzameld. Bij oma leerden wij koorddansen tussen jolige vrijheid en respectvolle wellevendheid. De overgang van een vrolijke bende verstoppertje spelende kinderen in de tuin naar een keuken vol pratende en etende mensen gebeurde handen wassend in de badkamer. Bij oma leerden wij leven tussen ernst en luim wanneer een wijl na het tafelgebed een nonkel een boer liet waarop oma kwansuis haar verontwaardiging uitsprak, terwijl het boerse compliment voor de lekkere maaltijd in dank werd aangenomen door de pretlichtjes in haar ogen. Bij oma groeide familiegevoel en gemeenschapszin wanneer oud en jong – de ouderen op stoelen en in de zetel, de jongeren op de grond – op zondagnamiddag tezamen naar Kapitein Zeppos keken.
Bij oma mocht ik als kleinkind mezelf zijn, voelde ik mij in huis en tuin kamerbreed omgeven met nestwarmte. Mijn zondagse tempel dat was niet de Basiliek van Tongeren in de voormiddag, maar naar oma in de namiddag.
In die grootmoederlijke familietempel was de ‘goei plaats’ het heilige der heiligen. In deze twee doorlopende kamers, links van de gang die het huis opdeelde, kwamen we zelden. Meestdaags sloten de gordijnen het daglicht buiten tot fluistervolle deemstering. Dan prijkten de zetels als onwezenlijke spoken onder witte lakens, beschermd tegen het stof, in een schemerige zone. De kasten waren gesloten, de stoelen stonden in het gelid onder tafel.
Het was minstens kermis als de kastdeuren hun borden en glazen vrijuit lieten paraderen over tafels waarrond de stoelen in keuvelende slagorde waren uitgezaaid. Het was vast en zeker feest wanneer de rolluiken volledig opgetrokken het zonlicht lieten schitteren op tafelzilver, gevulde glazen en opa’s kletskop.
Eén enkele dag per jaar stonden de tafels kleurrijk vol. Voor elk familielid een bord op tafel waarvan de blauw-witte Boch-kleuren verdwenen onder een grote, haast bordvullende speculoos. De peperkoeken kleur van deze huisgemaakte lekkernij verdween op zijn beurt onder een uitgestorte hoorn des overvloeds. Een molshoop van guimauve Mariabeeldjes, marsepeinen balletjes omhuld met cacaopoeder, nic’nac-jes met een suikeren ijsbergje, letterkoekjes, wit-roze spekken, witte spekken in hun chocoladen jasje, zwarte veterdrop,… en gezonde mandarijnen.
Bij elk bord een naamkaartje, zo werd duidelijk voor wie het snoepgoed was. En vooral… voor wie het pakje was dat getooid in geschenkpapier en kleurige krullen stond te pronken naast of achter het snoepbord. Want Sinterklaas was de jaarlijkse hoogmis der vrijgevigheid: voor iedereen een bord zoeternij én een cadeau. Speelgoed, een leesboek,… voor de kinderen. Een huishoudtoestel, een cederhouten kistje sigaren,… voor de volwassenen. Voor klein en groot een hartenwens, die de Sint vast wist doordat hij zo goed kinderbrieven kon lezen en zo actief kon luisteren met de geleende oren van oma.
De tafels stonden boordevol, en niet enkel met eten dus. Het kleurenspel was telkens weer overdonderend. De lusters stonden te branden, zodat iedereen kon zien wat er te zien viel. En toch was er niemand in de kamer. Want niemand durfde de deur te openen…
Het ganse jaar door kwam je opa in huis slechts tegen op twee plaatsen. Zijn domicilie was zijn zetel, onder de koekoeksklok, vlak naast het pijpenrek, waar wellicht de ene pijp lag af te koelen wijl opa een tweede aan het stoppen was en ter afwisseling een sigaar aan het roken was. Opa zonder pijp of sigaar? Dan was het vast etenstijd en vond je hem op zijn tweede verblijfplaats: de stoel aan het hoofd van de tafel.
En een dag per jaar nam opa zichtbaar zijn rol van familiepatriarch op zich. Als alle neven en nichten er waren, alle tantes en nonkels klaar stonden… pas dan verhief hij zich uit zijn zetel, nam zijn wandelstok in de hand en stapte naar de gang waar het jonge geweld ongeduldig trappelend ruim baan maakte om de hogepriester door te laten tot aan de deur van de beste kamer, het heiligdom waar de jaarlijkse offerande plaats greep. Geen kinderoffers maar kindergeschenken.
Wanneer opa dan eindelijk de klink naar beneden drukte en de deur openzwaaide brak het gejuich en het gewriemel los. De ware gelovigen gingen op zoek naar hun eigen naam of werden hiervoor geholpen door een wat oudere lezer. Vingers vol verwachting scheurden het geschenkpapier aan flarden en alras was de vloer ingepalmd door de kleinste kinderen waar tussen de groteren heen en weer schoten om van mekaars snoepbord een marsepeinen balletje weg te kapen, een stukje chocola in te pikken of iets anders te jatten. De plagerijen waren niet uit de lucht. Tijdens deze ‘strooptochten’ werden familiebanden gesmeed die decennialang ijzersterk stand hielden.