Gisteren nog trachtte ik
aan jouw rustvolle bron
mijn dorst te lessen.
Zacht liep de wijn
van tussen jouw zoete lippen
over mijn tong.
Onze tanden verbeten zich
in malkander en de vonken
weerspiegelden de vuursteenslag
in jouw ogen.
Een vaas bloemen sierde de vloer
waarop je achterhoofd zichzelf verwarde
in het kastanjebruin van parket en haardos.
Je nagels trokken sporen,
parallel als de plankenvloer,
over mijn rug wijl mijn vingers
de bloemen overtekenden op je huid.
Van pink tot duim dwaalden ze rond
langs okselholten en venusheuvel,
langs oren, enkels en dijen.
Als poezen nestelden we ons
in mekaars stoofgloed,
die ons elk om beurt borrelend
liet boven drijven
op de baren van de zee der zeven zuchten.
De glans van je torso,
het kippenvel op mijn rug,
de zwenkslag van je heupen,
de drang in mijn onderbuik,
de bloemen in je blik,
de wierook in mijn neus,
de gelukzaligheid rond je lippen,…
Elke zweem,
iedere herinnering
vertelt mij hetzelfde
onmogelijke verhaal.
Mijn oase.
Gisteren nog trachtte ik
aan jouw rustvolle bron
mijn dorst te lessen.
Vandaag weet ik
eens te meer
dat jouw bron dorst schept.
Dat jouw vocht appetijt opwekt.
Dat jouw rust mijn honger niet stilt.
De woestijn wordt groter
de oases liggen als maar verder uit mekaar
en jij
bent even verfrissend
even zeldzaam
als een ijsje in de woestijn.
schilderij RiaV * foto Pat Lowette