Winterkorenaren
verguldden het voorjaar
tot bloeiende belofte
van leven-ten-volle,
toen,
toen wij je bestaan vermoedden.
Vrucht van onze tastende liefde?
Een zomerse zon
straalde boven fruitende bomen,
die hoogzwanger
oogstrijkdom uitschalden;
die dag dat wij wisten:
je moeder droeg leven
onder haar hart.
En wij werden stil…
Goud geelden de blaren
en brons bruinden de bossen
onder ganzendriehoeken
op de vlucht
voor stervende natuur.
Doch jij vulde haar schoot
vol stampend leven.
En menselijk ongrijpbaar
tastten onze handen…
Nog wacht thuis de adventskrans,
symbool van licht en leven
in koude duisternis.
Krokus in sneeuwwoestijn,
midden in winterse doodsheid
breng jij bloesemend leven:
‘genadekind’,
‘godsgeschenk’
zal je naam zijn,
Hannes
zal je heten!