Pat Lowette > Pat Lowette… Bijbelaar

Pat Lowette… Bijbelaar

Ik ben geboren in een tijd én een omgeving waarin de zondagse hoogmis de vanzelfsprekende ouverture was voor het heerlijke wekelijkse “met zeven aan de tafel, de grote tafel bij ons thuis”[i]. Het lekkers dat via mama’s handen op tafel kwam, werd bovendien gezegend met een dankgebed voor het eten en bezegeld met een gebedje na het eten. Bij opa en oma, bij tantes en nonkels, bij vrienden en kennissen was het niet anders. Godsdienst speelde een belangrijke rol in mijn leven. Soms leek het alsof godsdienst het leven wàs.

De kerkklok sloeg de uren, halfuren en kwartieren en bepaalde zo het ritme van de dag, zoals katholieke rituelen en vooral het katholieke denken het ritme van het leven bepaalden. Het ‘kakschooltje’ was in handen van nonnen, de lagere school en het middelbaar was een Bisschoppelijk College gerund door priesters. De KSA[ii] was mijn jeugdbeweging, KSA Onze Lieve Vrouw Erewacht nog wel. De bibliotheek onder de kerktoren was de ‘katholieke’ bibliotheek. Niet alleen de mutualiteit, ook de voetbalploeg, de biljartclub, de fanfare, alles was gedrenkt in die kerkelijke saus. Niet dat de muziek van die andere fanfares vals klonk,… maar voeling met die andere wereld had  ik zeker niet. Vrijzinnigen of anders-gelovigen bewogen zich niet in mijn gezichtsveld.

Klokkengelui was de muziek van zondag en feestdag. In de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek van Tongeren doorkliefden de wierookdampen de zonnestralen die door de hoge gotische ramen naar binnen vielen. Kringelde deze gewijde rook, deze ‘wijrook’ ook naar beneden en vulde die mijn neus en wellicht mijn hoofd? Zonder twijfel.

Niet de kleurrijke ‘Suisse’, de pittoreske Zwitserse wacht die oud en jong janhagel in kerkelijke banen trachtte te leiden, maar wel de zwartgerokte deken was de centrale figuur. Deken Kortleven – die gelukkig een zeer lang leven beschoren was – schreed in zijn lange gewaad tussen de jongeren om hen verhalen uit de Gewijde Geschiedenis te vertellen. Een goed verhaal is altijd meegenomen… en de Bijbelverhalen werden er dagelijks ingelepeld. Het charisma van deze verhalenverteller en mijn milde begrip van goddelijke barmhartigheid zijn vast en zeker nauw met elkaar verweven.

Akoliet – misdienaar, in rode rok en witte superplie – was de eerste trede in mijn kerkelijke loopbaan. De eerste stap waardoor ik ‘achter’ de communiebank geraakte en in het voorste koorgedeelte kon rondlopen. Ik begon daar als manusje van alles dat moest leren tijdig buigen en knielen. In de hoogmis aan de buitenkant van de rij van zeven akolieten die de door de middenste werden gedirigeerd. Bellen gingen rinkelen, gongen weerklonken, wierookvaten schommelden heen en weer, water en wijn werden aangedragen op het ritme van de verzilverde ‘toverstok’ waarmee de hoogste in rang op de grond tikte. Ik ‘promoveerde’ nooit tot die middenste plek.

De romantiek van het akoliet-zijn werd ergens halverwege mijn tienerjaren vervangen door de ernst van het lectorschap. Meer dan de ornamenten was het Het Woord en de verhalen die mij boeiden. Naast Jan Monter, die werd gelezen in het licht van een zaklamp onder een tent van beddenlaken, herinner ik mij enkele voorlezende en vertellende onderwijzers die aan de Gewijde Geschiedenis-verhalen het meeslepende van een bingewatch-serie meegaven.
Om teksten goed te kunnen voorlezen – om op de juiste woorden nadruk te kunnen leggen – is het begrip van de tekst essentieel. Bij het passieverhaal dat tijdens de Paasweek werd gelezen waren er drie stemmen: de senior lector was de verteller, Jezus’ woorden werden naar voor gebracht door de priester, en als jongste mocht ik dan de andere stemmen doen zoals namens het volk “Aan het kruis met hem” roepen met de nodige galm doorheen een volle kerk. Later deed ik ook de verstelstem: veel meer aan het woord, maar dat galmen was er niet meer bij.

Op het college was er – uiteraard… zeggen we haast vandaag – ook een leerkracht die graag over jongensknieën wreef. Gelukkig hadden mijn ouders dat door. Ik veranderde van Latijn naar Moderne. Mijn kerkelijke carrière zou stilvallen… want zonder Latijn raak je niet ver in Roomse sferen. En, op die manier zou ik ook de liefde leren kennen en beleven in plaats van over liefde, caritas, agapè,… te blijven praten.

Die pedofiele priester was – gelukkig maar – de uitzondering op de regel dat vele priesters voor mij inspirerende figuren waren. Die reus van een vent bijvoorbeeld – met een ‘laten we de dingen bij hun naam noemen’-aanpak – die tijdens de godsdienstlessen zeer duidelijk maakte dat binnen het huwelijk veel meer verkrachtingen gebeurden dan buiten het huwelijk… en zo het respectvol omgaan met meisjes en vrouwen er in hamerde. Die leerkracht Nederlands die mijn leeshonger voedde door bijvoorbeeld ook Jan Wolkers’ Turks Fruit en Horrible Tango op het menu te zetten. Mede door hem leerde ik het verschil tussen lezen en bezig zijn met literatuur, leerde ik een verhaal analyseren en de ingrepen van de schrijver achter de zinnen te zien,… en werd mijn zin om met woorden bezig te zijn alleen maar groter. Kortom, priesterlijke inspiratie die tot op vandaag nog doorwerkt.

Dat het ook door deze leerkracht Nederlands was dat de boeken van Jan Wolkers thuis niet werden verketterd met katholieke banbliksems, maar werden beschouwd als Nederlandse Literatuur is iets wat mij maar achteraf daagde. Want een priester-leraar  – Doctor in het Kerkelijk Recht bovendien – werd volgens de tijdsgeest gezien als een autoriteit. Samen met hun kinderen groeiden mijn vader en moeder zo op met een veranderend wereldbeeld, een verschuivend kerk- en godsbeeld.

Mijn universiteit was – hoe kan het anders – de Katholieke Universiteit. De grote stap van Tongeren naar Leuven was een sprong van onder de katholieke kerktoren naar de kritische buitenwereld. In deze stad waar mei ‘68 nog nazinderde, maakte ik kennis met alle meningen van het linkse RAL en AMADA tot het rechtse KVHV en VMO[iii]. Debatten allerhande in diverse aula’s hielpen meer dan de betogingen om te ontdekken wat krachtige, doorslaggevende argumenten waren in een debat en vooral wat voor mij betekenisvolle argumenten waren. Argumentatie die bijdroeg tot meer ‘rechtvaardigheid’ was daarbij in grote mate vertegenwoordigd. ‘Onrechtvaardigheid’ wekte dan weer mijn woede op. Jezus die de geldwisselaars en koopmannen de tempel buiten ranselt, vind ik tot op vandaag nog steeds een prachtig Bijbelverhaal. Zie je wel… zelfs Jezus werd om sommige dingen woedend.

Lessen filosofie en logica leerden mij ‘helder’ denken. Statistiek leerde mij wetenschappelijk correct met cijfers en de interpretatie ervan omgaan. Sociale geschiedenis maakte mij duidelijk dat het verhaal van de arbeiders in de fabrieken en de boeren op het veld een ander kijk op het verleden biedt dan geromantiseerde veldslagen en koninklijke intriges. En, niet in het minst, zorgden vakken over tekst- en filmanalyse dat ik de structuur van een verhaal leerde begrijpen, dat ik de ingrepen zag die de verhalenverteller deed om zijn verhaal voort te stuwen naar een bepaald doel. Kortom, de charme van verhalen werd aangevuld met de kracht van verlicht, rationeel denken. En het een stond het ander niet in de weg. Naast de studielectuur verslond ik wekelijks ook wel een roman. Toen las ik voor het eerst – in één ruk – Tolkien’s volledige ‘In de ban van de ring’. Toen las ik ook voor het eerst de Bijbel van voor naar achter. In de marge van beide boeken potloodnotities: een gewoonte die ondertussen herkenbaar is in elk boek dat ik ooit vastnam.

Het verlengde van mijn engagement in een katholieke jeugdbeweging – waar ik in het weekeind nog steeds in de leiding zat – was deelname aan de activiteiten van de UP, de Universitaire Parochie. Het eerste jaar als deelnemer, het tweede jaar al als begeleider van een eerstejaarsgroep. De ernst en luim van het studentenleven werd gedeeld in allerhande activiteiten waarbij samenkomen rond de  Eucharistische tafel of rond de spaghetti-tafel naadloos op mekaar aansloten. Vanaf mijn derde jaar woonde ik in een gemeenschapshuis met allemaal UP’ers en werd mijn engagement verder gezet doorheen het jaar in eerstejaarsbegeleiding, schrijf- en opmaakwerk voor het UP-blad, jaarlijkse verdiepingsdagen rond een Bijbelverhaal in Dworp, een feministische studiegroep rond “De vrouw in de Bijbel”,… Kortom, terwijl de studie het rationele denken beheerste speelde mijn vrije tijd zich af ondergedompeld in Bijbelse sferen.

In die jaren zeventig bloeide de bevrijdingstheologie op en wortelde Christenen voor het Socialisme ook in Vlaanderen. In mijn studies Politieke en Sociale Wetenschappen bestudeerde ik de theorieën van Marx en maakte ik kennis met de ideeën van filosofen als Frantz Fanon. Kennis en geloof kregen steeds meer onderlinge, mekaar versterkende raakpunten.

Wat evidence-based wetenschap mij aan voortschrijdend inzicht bood en biedt gaat over kennis. Als ik de Bijbel ook zou lezen alsof het om een wetenschappelijk verantwoord historisch boek gaat, dan kom ik natuurlijk in de problemen. De evolutieleer bijvoorbeeld en de Bijbel zitten niet op hetzelfde spoor.
Als ik de Bijbel letterlijk zou nemen dan werd het heelal geschapen in zeven dagen tijd. De wetenschappelijke waarheid achter de krachtige oerknal ont-kracht voor mij echter op geen enkele manier de inspiratie van het Bijbelse verhaal over de schepping. Want, ook al wéét ik zeker dat in het rood geklede meisjes niet heelhuids uit een wolvenmaag kunnen ontsnappen, toch gelóóf ik ten volle in de kracht van het volkssprookje Roodkapje.

Toen het tijd was om “eindelijk een man te worden” en het in leger te gaan, koos ik ervoor om als gewetensbezwaarde burgerdienst te doen met als uitdrukkelijke motivatie dat mijn geloof mij niet toestaat andere mensen te doden. Mijn burgerdienst speelde zich af binnen de Universitaire Parochie en de ermee gelinkte vzw Dialoog, wat toeliet om nog meer bezig te zijn met Bijbelverhalen, teksten schrijven, vormingswerk rond menselijke communicatie, enzovoort. Ik mocht samenwerken met – en vooral veel leren van – kleppers als Seppe Yperman, Mark Hendrickx, Louis Freund, Ignaas Dewitte, Roos Maes, Annelies Coebergh,…

Na die twee extra academiejaren als ‘gewetensbezwaarde’ in Leuven… trok ik met mijn echtgenote weg uit Leuven… om slechts enkele maanden daarna dagelijks terug naar Leuven te pendelen voor mijn nieuwe job bij Vredeseilanden[iv]. Nobelprijswinnaar voor de Vrede ‘Pater’ Dominique Pire, die aan de grondslag lag van deze organisatie, was een sprekend voorbeeld van een gelovig man die bruggen bouwde met andersgelovigen en vrijzinnigen vanuit een gedeelde zorg voor fundamentele ‘universele’ mensenrechten. Zorg voor ontheemden en vluchtelingen, zorg voor derde wereldburgers,… In volle actie – tussen Vlaanderen en West-Afrika – leerde ik steeds meer ‘inclusief’ denken en werken, mede dank zij beheerders als Jos Nihoul, die ook in Mol woonde en met wie ik menige autorit heen en terug naar vergaderingen heb gemaakt, en vooral dus menige babbel heb gedaan.

Na negen jaar Vredeseilanden volgden negen jaren in de reissector om tenslotte in 1997 een dubbele stap te zetten. Een echtscheiding én een nieuwe job. Opleidingen geven met een steeds verder doorgedreven diepgang rond menselijke communicatie, in het bijzonder in zorgomgevingen: rust- en ziekenhuizen, kinderopvang, thuiszorgwinkel,…

Parallel aan mijn professionele leven was er altijd wel ergens die gelovige aanwezigheid en het daaraan verbonden engagement. Bijbelgroepen. Kinderliturgie en gezinsvieringen. Werkgroep gelovige inspiratie bij KSA Limburg. Negen jaar voorganger – één zondag in de maand – in een ‘priesterloze’ parochie. En sedert 2013 nomadisch voorganger voor doop- en huwelijksvieringen bij mensen aan huis of op locatie. Al deze engagementen leidden en leiden uiteraard telkens weer tot het schrijven en herschrijven van allerlei Bijbels geïnspireerde teksten.

In 2006 leerde ik Christine kennen – what’s in a name? – die met twee feitelijke voeten op de grond, naast mij in het leven staat en mij ruimte biedt om die gelovige inspiratie en die schrijfpassie vorm te geven. Samen met haar mag ik elke dag weer heerlijk ouder – en hopelijk wijzer – worden en zie ik mezelf steeds verder kristalliseren naar mijn kern.

Door haar leerde ik Gent kennen als eigenzinnige stad van gebedshuizen en kerkhoven, stadsparken en speelpleinen, markten en hogescholen, universiteitsaula’s en winkelstraten aan de samenvloeiing van Schelde en Leie. Die stad van feestbeesten en filmadepten, Volvo-bouwers en stuwadoors, jazzliefhebbers en theaterbezoekers, terrasjesgasten en joggers. Een stad waar Skepp-leden en Geuzenhuis-bezoekers naast gelovigen van allerlei gezindte en pluimage vurig debatterend op zoek zijn naar de weg die toekomst heet.



[i] ‘Met zeven aan de tafel’. Tekst en muziek: Johan Verminnen.
[ii] Katholieke Studentenactie
[iii] RAL: Revolutionaire arbeidersliga, AMADA: Alle macht aan de arbeiders, KVHV: Katholiek Vlaams hoogstudenten verbond, VMO: Vlaamse militanten orde.
[iv] Vredeseilanden veranderde ondertussen van doelstelling en van naam naar Rikolto.

Zoek naar:

Recent

Labels

Archief

© Pat Lowette