Zoë viert vandaag haar zestigste verjaardag. In coronatijden niet zo simpel. Ze nodigt haar naasten dan ook uit per twee, voor koffie, taart en bubbels natuurlijk. Zeker sedert Zoë gescheiden is probeert ze in contact te blijven met haar familie en vrienden.
Zoë trouwde haast veertig jaar geleden met een Ghanees. Haar oudste zoon Denzell is al vijfendertig, zijn broer Iggy enkele jaren jonger. Zoë volgde haar man Isaac niet iedere week naar diens Engelssprekende kerkdiensten. Zij ging zondags soms liever op bezoek bij haar ouders, broers en zussen. Meestal alleen dus met haar twee zonen, introverte kereltjes die met hun Game Boy en elkaar in een hoekje een plaatsje kregen in de familiekring.
Isaacs’ geloofsgenoten en kerkoudsten namen hem zozeer op sleeptouw dat hij steeds meer vervreemdde van Zoë. Uiteindelijk was de scheiding onontkoombaar.
Denzell en Iggy zijn aan hun eigen leven begonnen. In normale tijden had Zoë genoeg collega’s en vrienden rondom haar. Maar sedert de eerste lockdown in maart 2020 waren ook haar sociale contacten beperkt tot telefoongesprekken en online-meetings. Toen men eindelijk weer wat gasten mocht verwelkomen – maximum vier mensen tezamen weliswaar – was Zoë dan ook verheugd. Vandaag is het de beurt om haar verjaardag te vieren met haar oudste zus, Céline.
Céline verhuisde onlangs van haar geboorteplaats Landen naar Koksijde. Sedert haar pensioen is hun tweede woning – een eigenhandig verbouwd vissershuisje achter de duinen – vervangen door een nieuwbouwappartement met zicht op zee. Met voldoende slaapkamers en stapelbedden voor kinderen en kleinkinderen. Haar man René had een goed betaalde job bij een bank. De handdruk waarmee hij op pensioen mocht gaan was van goud.
Céline en René gingen graag in op de uitnodiging van Zoë. Bij de koffie met aardbeitaart – de favoriet van Zoës en Célines moeder, een herinnering aan hun beider jeugdjaren – gaat het over de eigen gezondheid en de handel en wandel van de kinderen. Daarna kiezen ze voor een wandeling door Leuven, Zoë’s woonplaats, langs Dijle en Groot Begijnhof.
Terwijl René voorop loopt en het marstempo bepaalt, slenteren Zoë en Céline achter hem aan, genietend van de heerlijke voorjaarszon en buitenlucht die de wintergrijsheid doen vergeten. De babbel cirkelt rond CovidSafe-heisa en coronagedoe, kinderen en kleinkinderen, het dagelijkse reilen en zeilen van familieleden en gemeenschappelijke kennissen.
Al kuierend vertelt Céline op zeker moment over de klasfoto van haar oudste kleindochter. Een hele bende trotse, pas afgestudeerde achttienjarigen. “Maar allé zeg. Daar zitten precies geen Vlaamse kinderen meer in die school. Zoveel gekleurden. Zelfs spleetogen. Dat is toch niet meer normaal.”
Zoë hoort Célines woorden van verbijstering. In Zoé’s gedachten borrelen enkel woorden als tevergeefs, nutteloos, onvruchtbaar. Woorden van ongeloof en pijn ook op deze zonnige feestelijke dag. Woorden die niets meer zullen veranderen. Woorden die enkel haar gevoel weerspiegelen. Zoë zwijgt verstomd. In gedachte ziet ze hoe velen destijds door het kroeshaar van haar zonen woelden. Zo’n zwarte jongetjes zijn wel lief. Als ze klein zijn.