Sparrentakken en dennentwijgen tooiden Romeinse villa’s als immergroen teken van eeuwige goddelijkheid, lentevolle belofte van vruchtbaarheid. Vruchtbaarheidsdromen zijn niet echt het favoriete kerkelijke gespreksonderwerp voor seminaristen. De Germanen zetten dan weer bij midwinternacht, de kortste dag van het jaar, een naaldboom op het dorpsplein. Het levende groen werd opgesmukt met bewaarappels. Rode kerstballen zijn wellicht povere imitaties van blozende winterappels. Beide heidense tradities bleven lang buiten deze muren.
Omstreeks 1700 werden in de Elzas pijnbomen opgesmukt met appels en koekjes die de kinderen op Driekoningendag uit de boom mochten schudden. Rond 1870 druppelde dit gebruik onze contreien binnen: kasteelheren versierden een boom met lekkernijen en warme kleren, arme kinderen mochten de boomvruchten plukken. Dit caritas-ritueel bracht de schenker een imaginaire stap dichter bij de hemel, een verstaanbare reden waarom eerst deze aalmoezen en later kerstcadeautjes ingeburgerd raakten.
De paus waarschuwde voor deze ketterse gewoonte, maar de heidense en kerkelijke symboliek vertoonden al te veel gelijkenissen. Tijdens de langste, duisterste winternacht dromen van lentefris groen of de geboorte van Jezus vieren als voorafkondiging van het vreugdevolle Paaslicht zijn slechts varianten van dezelfde cyclus van leven en dood, geboorte en sterven, winter en zomer, lente en herfst; de loop van het dagelijkse leven, zichtbaar in bos en veld, neergeschreven in de almanak en gevierd in de liturgie. Het voortdurend rondwentelen van deze cycli en de bijhorende riten kon de paus niet afremmen.
Uiteindelijk dook ook hier in het Sint Baafshuis de eerste kerstboom op, naast de kerstkribbe. Waarschijnlijk met enig institutioneel chagrijn maakt sedertdien de sparrenboom deel uit van de kerstversieringen. Rondom de boom klonk Latijn, Frans en Vlaams, werd gesproken en gezongen, gegeten en gedronken door die vele honderden mannen die hier woonden, oude leraren en jonge discipelen. Lang geleden alweer.
Toen die zielenhoeders hier wegtrokken kwamen zusterlijke alten en sopranen in de plaats, die in hun onderwijs en zielzorg zoetgevooisde meisjesstemmen meebrachten. In elke klas dook allengs tegen begin december een kerstboompje op, in de hal en de refter pronkten plafondhoge exemplaren met gouden sterren. Ik kan nog veel verhalen vertellen over geschenkcarrousels tussen klasgenoten.
Dankzij de uitvinding van het plastic ben ik nu echt wel altijdgroen, maar het is doods groen, levenloos zoals deze gebouwen nadat ook de vrouwen mij in de steek lieten. Kerstmis werd een feest waarin ik geen rol meer speelde. Op deze vensterbank, overgelaten aan mijn lot, leerde ik dat het feest zich nu afspeelt op het Sint Baafsplein met glühweinkramen en jeneverbars en boxen die “Jingle Bells” en “All I want for Christmas” uitbraken over de hoofden van mensen op zoek naar warmte, genegenheid en eindejaarcadeaus.
Er kwam hier ooit nog iemand binnenwandelen met een petje met “Kerk en Leven” op zijn hoofd maar, net als in deze gebouwen, is er nog weinig leven in de Vlaamse kerk te vinden vrees ik. Die achtergelaten pet en ik, samen hebben wij hebben alle oude koeien al tig keren opgerakeld en uitgebeend. Er valt hier niets meer te beleven, we zijn stilgevallen, uitgepraat. Straks komt voor ons de doodse nacht, de eeuwige duisternis. Eerst nog het hellevuur: Ivago’s afvalverbrandingsoven.
Oeps. Heet dat tegenwoordig niet een hoogtechnologische afvalenergiecentrale? Dan komen parochieblad-pet en ik terug tot leven. Als vurige Gentse energie. Tot in jouw huiskamer zelfs. Waarachtige verrijzenis. Een nieuwe lente, een nieuw geluid. Halleluja, halleluja, halleeelujaaah.
*****
“Kerstboommijmeringen” werd geschreven voor het boek Dwaalgang.
© Foto’s in Dwaalgang: Yves Moerman & Anqélique De Paepe