Laatst bezocht ik een Kempens hoevetje dat was omgebouwd tot kunstgalerij. Tijdens dat bezoek stapte ik ook even naar een deur in de hoek op zoek naar die plaats waar ook de keizer te voet gaat. In de mannenafdeling hingen drie urinoirs, voorzien van patina koperen kraantjes die nog heerlijk manueel moesten open en dicht gedraaid worden. Ik had echter andere sanitaire behoeften en ging dus maar het vrouwentoilet binnen. Toen ik met mijn rug naar de pot stond en probeerde mijn broek naar beneden te stropen, waarvoor mensen als jij en ik normalerwijze door hun knieën buigen, voelde ik mij alras een koorddanser die achter zich tracht niet in de plee terecht te komen en voor zich bezorgd is om zijn neus – en zijn aangezicht – niet te schenden aan de witgekalkte muur.
Zittend bleken mijn enkels geklemd in een klederen voetkluister, mijn knieën vertoonden witte schaafwonden en dat stuk waar de rug van naam verandert plakte tegen de jachtbak. Toen de tijd was gekomen om met enig goed gevoeg het w.c.papier te gebruiken bleek dat slechts bereikbaar te zijn door een draaibeweging van mijn ruggewervels die ik normalerwijze alleen voor balletdanseressen en judoka’s geschikt acht. Op de tatami, niet in een privaat daarenboven. Filosoferend wat je hier te doen staat in geval van hoge nood wrong ik mijn ledematen de deur uit, zipte mijn broekrits dicht op de gang, zuchtend van opluchting, ook omdat er niemand in de gang stond te wachten. De galerij weer binnenstappend vroeg ik mij af waar men het vandaan haalt om in het Vlaams het kleinste kamertje ook “het gemak” te noemen.