Een scheppende god die oorlog toelaat?
Ik lust hem niet.
Onverenigbaar met pakweg Jesaja’s vredesprofetieën.
Een wrekende god die bloedbaden schept.
Ik mag hem niet.
Onverzoenbaar met Jezus’ doorleefde mededogen.
Wat schreef het ‘volk van het boek’ eigenlijk neer?
Het verslag van de creatie van de wereld op zeven dagen tijd?
Een brandend braambos dat niet tot as verpulvert?
De truc van wandelen over water?
Even wetenschappelijke nonsens
als roodgekapte meisjes die heelhuids uit de buik van een wolf komen.
Misschien schrijft de Bijbel wel:
volkssprookjesgewijze verdichtingen van verleden en heden,
overdrijvingen net als weergaloze vissersverhalen,
beeldspraak op zoek naar een mooiere toekomst,
richtingaanwijzers langsheen die toekomstweg.
Even fantastische, bevrijdende volkswijsheid waardoor
– eind goed, al goed –
roodgekapte kinderen uit de buik van de boze wolf raken.
Een voorstel als begripsinhoud, als ‘synoniem’ voor god:
hij die, zij die, datgene dat… toekomst in zich draagt.
Dus, stel: god is toekomst, god schept toekomst, toekomst is god, meer menselijke toekomst is goddelijk,…
En wat als ik nu de Bijbel herdicht?
Deze tekst is het ‘voorwoord’ van het boek en verwoordt eigenlijk het uitgangspunt van de hertalingen en verdichtingen. ‘